In de zaal staan stoelen in een kring opgesteld. Een speler of spelleider staat met de rug naar de kring. Intussen geven de spelers in een richting een bal aan elkaar door. De speler die buiten de kring staat geeft een teken. De speler die op dat moment de bal in zijn bezit heeft moet zijn stoel omkeren en met de rug naar het kringmidden gaan zitten. Hij blijft wel meespelen.
Variatie: je kunt ook twee voorwerpen in tegenovergestelde richting laten doorgeven, of je neemt een glad en glibberig voorwerp.